Zouden we
iemand uit de zestiende eeuw ontmoeten, dan zou hij zich vooral ergeren aan ons
gebabbel over gevoelens. Het zou een ongemakkelijk gesprek worden. Dit is volgens
Hans Kennepohl de erfenis van de romantiek, een periode in de Westerse
geschiedenis die eind 18de eeuw begint. Kennepohl betoogt in dit
boek dat de romantiek een blijvende invloed heeft op al ons handelen en denken
tot aan deze tijd, vandaar de titel: ‘We zijn nog nooit zo romantisch geweest’.
Zijn goed
geschreven boek bestaat uit drie delen. In het eerste deel definieert hij het
begrip romantiek. Dit is lastig. Onder historici en filosofen is hier geen
consensus over. Er bestaan vele definities. Bovendien veranderden de betekenissen
van romantiek in de loop der tijd en zijn er zelfs betekenissen die elkaar
tegenspreken: je terugtrekken in de natuur is romantisch; een dynamisch
stadsleven is dat ook.
Kennepohl
komt tot vier herkenbare ideeën van romantisch, samengevat: de mens is een
uniek wezen, van nature goed, hij vertrouwt op zijn moreel gevoel en ziet
verbeelding als waardevol.
Het punt is
dat door deze definitie zijn vertoog iets krijgt van een tautologie. De
definitie is zo ruim dat niemand kan ontkennen dat zijn stelling - wij zijn nog
nooit zo romantisch zijn geweest – klopt. Bij een smallere definitie,
bijvoorbeeld Romantiek als periode in de kunstgeschiedenis, klopt zijn stelling
vanzelfsprekend niet.
Dit neemt
niet weg dat Kennepohl met deze omschrijving de hedendaagse cultuur of
mentaliteit goed weet te vangen. In het tweede deel van zijn boek ‘Ons
romantische leven’ behandelt hij een hele reeks onderwerpen, waarin hij
prachtig de romantische tendensen in onze tijd blootlegt.
Het begint
al bij onze geboorte en onze kindertijd. Voor 1800 waren kinderen kleine
volwassenen die bijvoorbeeld openbare executies en seks tussen ouders van
dichtbij meemaakten. Nu hebben we de kijkwijzer die kinderen van alle
leeftijden waarschuwt voor geweld, seks en agressie. Dit is een wereld van
verschil. Hoewel we beseffen dat kinderen niet de onschuldige en onbeschreven wezentjes
zijn zoals Rousseau hen zag, verdient een kind in onze ogen toch alle
bescherming en liefde.
In het
onderwijs draait het ook om de ontwikkeling van het kind als individueel en
authentiek wezen, een hele romantische gedachte. Zo vervolgt Kennepohl zijn
verhaal met voorbeelden uit de cosmetische industrie, de jeugdcultuur en het
natuurbeheer. Hij wijst op gekke kronkels in ons streven naar een natuurlijke
omgeving. In de Oostvaardersplassen kan de natuur ongestoord haar gang gaan.
Maar wanneer dit leidt tot monocultuur of massale sterfte dan past dit niet
meer in ons beeld van natuurlijk en grijpen we in.
Het park
wordt bevolkt door Heckrunderen. Deze zogenaamde oerossen waren uitgestorven en
werden in Nazi-Duitsland onder verantwoordelijkheid van Göring terug gefokt;
daar werd althans een poging toe gedaan. De Nazi-runderen bleken later
genetisch nogal af te wijken van de oerossen. Het Nazisme zelf had wel wortels
in de Romantiek, vooral het idee van oernatuur, zuiverheid en de verbondenheid
met de grond waarop je woont.
In de
huidige kunstbeleving zit een flinke portie romantiek. Dat het een dubbelzinnig
begrip is blijkt ook hier weer. Zowel de getergde kunstenaar die in eenzaamheid
zijn zieleroerselen tracht te verbeelden
als het sentimentele werk van André Rieu zijn puur romantisch. Over
kitsch merkt Kennepohl op dat als mensen zouden mogen stemmen tussen kunst en
kitsch, de laatste met een straatlengte voorspong zou winnen. ”De wereldcultuur
is kitsch.”
Leuk is het
hoofdstuk over spiritualiteit. De New Age beweging, films als Avatar, het blad
Happinez, yoga, et cetera, het past allemaal binnen ons romantische denken.
Zelfs de Ietsist; hij is romantischer en past meer in onze tijd dan de
Katholiek. De Ietsist gelooft wel dat er iets is, maar wat dat precies is, weet
hij niet. Persoonlijke beleving is belangrijker dan leerstellingen.
Essentieel
in onze romantische beleving is authenticiteit. Wij vinden het onderscheid tussen
echt en nep heel belangrijk. In andere culturele geldt dit minder. Een mooi
voorbeeld is het vuurwerk dat afgeschoten werd bij de opening van de Olympische
Spelen in Beijing in 2008. Dit moest perfect zijn, niets mocht aan het toeval
worden overgelaten. De smog mocht geen spelbreker zijn. Dit deed de Chinezen
besluiten om vooraf een computeranimatie van het vuurwerk te maken en deze
tijdens de opening wereldwijd uit te zenden. Voor Westerlingen is dit ‘bedrog’ moeilijk
te begrijpen.
In het
derde deel van ‘We zijn nog nooit zo romantisch geweest’ brengt Kennepohl deze
brede waaier van onderwerpen samen tot een aantal conclusies en staat hij
langer stil bij begrippen als authenticiteit en vervreemding. Hij betrekt hier
de romantische denkers, die vooral in deel één voorbij kwamen, in zijn analyses.
Een van de
kernfiguren uit de Romantiek is de Franse filosoof Jean-Jacques Rousseau. Op
veel vlakken was hij een grondlegger van het romantische denken, zoals onze
omgang met de natuur en onze erkenning van het kind als wezen met eigen wensen
en behoeften, waar op natuurlijk wijze aan tegemoet moet worden gekomen.
Daarnaast
noemt Kennephl Rousseau als wegbereider voor het individualisme. Dit is niet
het hele verhaal. Een ander begrip van Rousseau laat hij geheel buiten
beschouwing, namelijk de Volonté Générale. Rousseau zag niets in democratische
verkiezingen maar ging uit van de volkswil, waarin het hogere belang van het
volk in werd uitgedrukt. Dit is eerder collectivistisch dan individueel. Maar
zoals eerder genoemd, het begrip romantiek kent vele betekenissen.
Kennephl besteedt
veel aandacht aan de verlichting, traditioneel gezien als tegenpool van de
romantiek. Terecht noemt hij de romantiek de voortzetting van de verlichting in
plaats van een tegenreactie. Maar zijn bewering dat verlichtingsdenkers niet
openlijk antireligieus waren is onjuist of ieder geval kort door de bocht.
Franse
verlichtingsdenkers als Diderot en La Mettrie waren wel degelijk antireligieus,
maar konden dit slechts heel voorzichtig uiten. En Voltaire mocht vanwege zijn
kritiek niet eens op een kerkelijke begraafplaats begraven worden. Dat er
tijdens de Romantiek meer openlijke kritiek op de kerk en religie mogelijk was
is juist voortgekomen uit het verlichtingsdenken.
Later in
het boek komt hij hier op terug en noemt hij de Verlichting een voorwaarde voor
het ontstaan van de romantiek. “Kortweg gesteld emancipeert in de verlichting
‘de mens’ en in de romantiek ‘het individu’.” Ik ben het hier mee eens en ook
de algemene strekking van het boek spreekt mij erg aan.
Toch knaagt
er iets. Je kunt namelijk vrij eenvoudig een boek schrijven met als titel ‘We
zijn nog nooit zo verlicht geweest’, waarin je op dezelfde wijze als in ‘We
zijn nog nooit zo romantisch geweest’ betoogt dat de Westerse wereld sinds 1750
steeds rationeler is geworden. Je kunt hoofdstukken wijden aan onze openbaar
vervoer, het schoolsysteem, het verzekeringswezen, de beurs, de verantwoording
in de gezondheidszorg, enzovoorts. Het betoog dat het cijfermatige denken de
wereld beheerst zal heel overtuigend zijn.
Hans
Kennepohl zal dit denk ik ook bedacht hebben tijdens het schrijven van zijn
boek. Van mij had hij meer aandacht mogen besteden aan de verhouding
verlichting-romantiek in onze tijd. Los hiervan vind ik ‘We zijn nog nooit zo
romantisch geweest’ een voortreffelijk boek dat doet wat een boek over een
dergelijk onderwerp moet doen: je aan het denken zetten!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten