zondag 14 december 2014

Koos van Zomeren – 1946



Koos van Zomeren is geboren in 1946. Hij heeft veel geschreven over de geschiedenis van zijn geboortestreek en over de geschiedenis van zijn familie. Dit boek uit 1999 draait om het jaar 1946. De ondertitel luidt ‘verkenning van een geboortejaar’. Het is opgebouwd uit hoofdstukjes van vier pagina’s. Hij publiceerde  de stukjes eerder in de NRC.


Elk hoofdstuk gaat over een onderwerp uit dat jaar. De oorlog is nooit ver weg. Van Zomeren schrijft bijvoorbeeld over de NS of over de PTT en duikt hiervoor in archieven en citeert uit personeelsbladen. Het mooiste is als hij op zoek gaat naar sporen van zijn eigen familie uit Velp en omgeving. Zij werkten in de scheepsbouw en andere industrie.

De opa van Van Zomeren was loodbrander bij de AKU (een voorloper van Akzo). Dit was een gevaarlijk beroep. De mannen dronken liters melk per dag tegen de loodvergiftiging en kauwden op een soort tabak, anders vielen de tanden eruit. Opa was niet iemand de op de voorgrond trad. Het personeelsblad van de AKU heette de Spindop. Van Zomeren leest alle jaargangen. Pas in het nummer van 7 januari 1955 komt hij zijn naam tegen. Collega Kobus Hutgens was plotseling overleden. “Hij was voor ons een prettige collega.”

Alles draaide in het jaar 1946 om de wederopbouw. Het is verbazingwekkend hoe snel zaken weer hun gewone gang namen. Eind ‘45 waren de meeste postkantoren weer geopend. In die tijd kon een brief er nog weken over doen bezorgd te worden. In juni ’46 was dat tweeëneenhalve dag, in oktober  van dat jaar was een brief er weer binnen de gebruikelijk 7 uur.

Niet alles was even snel hersteld. Er waren natuurlijk enorme tekorten. Koos van Zomeren kwam ter wereld in een ziekenhuis te Velp. Een zuster die hij spreekt over die tijd zegt dat het een wonder was dat er mensen gezond uit kwamen. Wanneer een patiënt het ziekenhuis verliet werden de lakens niet verschoond. En injectienaalden werden eindeloos gebruikt.

Leuk is als hij krantenberichten en advertentie citeert, soms pagina’s achter elkaar. De teksten laten goed de armoede en de kneuterigheid van ons land zien. “Zwart goud gestolen. Herhaaldelijk werden de laatste weken brandstoffen bij station Velp ontvreemd. De politie lette daar eens op en heeft twee jonge mannen gesnapt toen ze zich het zwarte goud toe-eigenden. Ze werden door de politie gratis en warm onderdak gebracht.”

1946 was ook een jaar van voortgezet onrecht. Van Zomeren schrijft over een vrouw die terugkeerde uit een kamp. “Als ze op een zeker adres aanbelt, wordt er open gedaan door een vrouw die háár japon aan heeft, en in de woonkamer zitten ze op háár sofa. Ja eh, zeggen die mensen, dat is nu van ons hoor; konden wij soms weten dat u terug zou komen?”

Een probleem dat samenhing met de vergelding speelde in 1946. Hoe voer je de doodstraf uit? In het ‘gesel- en worgbesluit’ van 1813 gingen de mannen aan de galg en de vrouwen aan de worgpaal. Maar in Limburg diende formeel nog de guillotine gebruikt te worden.  Dit vond de overheid te ver gaan. Bovendien was er geen expertise om het netjes uit te voeren. In Limburg volgde gratie, elders werd het vuurpeloton ingezet.

Aan het eind van dit prachtige boek wordt Van Zomeren sentimenteel. Hij heeft een rare familie, maar ziet in dat waarschijnlijk iedere familie raar is. Het laatste hoofdstuk heet ‘Toen iedereen nog leefde’. Zo vergaat het ons allemaal. Bij geboorte is iedereen er nog, maar langzaam verdwijnen er mensen. Het gaat maar door. “Hoeveel levenden je ook verzamelt, er komt een moment dat de doden in je hoofd in de meerderheid komen.”

Geen opmerkingen: