vrijdag 27 september 2013

Gustave Flaubert – Haat is een deugd


Na het lezen van het boek van Barnes over Flaubert was ik toe aan het echte werk van de meester. Haat is een deugd is keuze uit zijn ruime verzameling brieven. Volgens Flaubert moest een schrijver zichzelf in zijn werk zo min mogelijk laten zien. Brievenschrijven is een ander verhaal. Flaubert leeft zich helemaal uit in zijn brieven. Je kunt eindeloos citeren uit dit boek, maar ik zal mij inhouden.


Flaubert ergert zich kapot aan van alles en nog wat. Hij heeft weinig op met populaire tijdgenoten, hij schrijft tenslotte niet voor hen, maar voor de mensheid in het algemeen. Hij moet weinig hebben van de kerk,  de pers, het socialisme, de regering, zogenaamde goede manieren,  algemeen kiesrecht, het volk, etc.

Het onderwerp verveling komt veelvuldig terug in zijn brieven. Soms weet hij dagen of wekenlang niet waar hij het moet zoeken. Flaubert walgt dan van het hele leven. Hij weet er achteraf wel cynisch en mooi over te schrijven. Het bizarre en walgelijke trekt hem ook aan. Tijdens een rondreis door het Midden Oosten bezoekt hij een leprozenkolonie en beschrijft de mensen die hij ziet tot in detail: gaten in plaats van een neus, flarden vlees, weggesmolten lippen, hij gaat er maar op door.

De vrouwen behagen hem erg in het beloofde land. Hij wordt er haast filosofisch van: “Liefde is als een aandrang om te pissen. Of je het nu in gouden vaas of in een aarden pot laat stromen, het moet eruit. Het toeval slechts verschaft ons het vat.” Om daarna vloekend uit te wijden over de vrouwen die hij aantreft en die bijbels met hun konten wiegen. Geen wonder dat hij regelmatig last heeft van geslachtziektes. Hij vertelt uitvoerig over de sief die het reisgezelschap heeft getroffen. Na een beschrijving van een tweekoppige sjanker besluit hij: “niets is zo gezond als reizen.”

Aan zijn vriendin in Frankrijk legt hij uit dat Oosterse vrouwen heel anders zijn. Zij maken geen verschil tussen de ene en de andere man en het lichamelijk genot bij hen moet heel klein zijn. Zij hoeft zich dus geen zorgen te maken over zijn uitspattingen.

Hier is Flaubert nogal negentiende-eeuws bekrompen. Op andere plaatsen is hij juist heel modern. Van tradities moet hij weinig hebben. Chauvinisme is hem vreemd. “Het vaderland, dat is de aarde, dat is het universum, dat zijn de sterren, dat is de lucht. Het is het denken zelf..”

Op de rondreis bezichtigt hij het Heilig Graf in Jeruzalem. Na het bezoek is hij moe en tot in het merg verveeld. Ze hebben alles gedaan om de heilige plaatsen belachelijk te maken: “Het is allemaal verschrikkelijk hoerig, huichelarij, valsheid en schaamteloosheid ja, maar heiligheid, mijn reet.”
Aan het eind van zijn leven raakt hij steeds vermoeider. Het schrijven wordt meer en meer een worsteling, en hij was al geen snelschrijver. Hij verliest veel vrienden en raakt een kapitaal kwijt aan zijn nichtje. Hij correspondeert uitvoerig met o.a. George Sand en Toergenjev. De laatste is een van de weinigen echte vrienden die overblijft, maar Toergenjev heeft ook last van allerlei kwalen zoals jicht.

Ik ben ergens halverwege gestopt met passages aan te strepen en had ook niet altijd een potloodje bij de hand. Nu heb ik spijt omdat ik veel moois niet meer kan terugvinden. Het enige wat u kunt doen is dit boek zelf ter hand nemen. Door de Privé-domein-lezer is het niet voor niets bekroond met de Gouden Privé-domein en als zodanig herdrukt.

Geen opmerkingen: